-
1 enfant
enfant [ãfã]〈m. & v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 kind ⇒ jongen, meisje♦voorbeelden:ce ne sont pas des enfants de choeur • het zijn heus geen lieverdjesles enfants du ciel • de uitverkorenenenfant adultérin • buitenechtelijk kindle divin enfant • het kindje Jezusenfant naturel • onwettig kindenfant prodige • wonderkindenfant terrible • lastig, onhandelbaar kind; 〈 figuurlijk〉flapuit, enfant terribleenfant trouvé • vondelingattendre un enfant • in verwachting zijnelle est restée très enfant • ze is heel kinderlijk geblevenfaire un enfant • een kind verwekken, een kind krijgenfaire l'enfant • kinderachtig doeninnocent comme un enfant qui vient de naître • onschuldig als een pasgeboren lamun enfant pourrait le faire • een kind kan de was doen¶ (être) bon enfant • goeiig, goedhartig (zijn)m/f1) kind2) resultaat -
2 famille
famille [faamiej]〈v.〉1 gezin ⇒ kroost, nageslacht3 geslacht ⇒ huis, afstammelingen♦voorbeelden:père de famille • huisvadervie de famille • huiselijk levenfamille monoparentale • eenoudergezinla Sainte famille • de heilige Familie〈 België〉 attendre famille • gezinsuitbreiding verwachten, in verwachting zijnêtre chargé de famille • de zorg voor een gezin hebbenen famille • in de huiselijke kring→ lingeavoir l'esprit de famille • erg aan zijn familie hangenbelle famille • schoonfamiliefamille nucléaire • kerngezinla famille des Habsbourg • het Habsburgse huisf1) gezin2) familie3) geslacht4) school, denkrichting -
3 événement
〈m.〉1 (belangrijke) gebeurtenis ⇒ belevenis, voorval♦voorbeelden:attendre un heureux événement • in (blijde) verwachting zijnje suis dépassé par les événements • de dingen groeien me boven het hoofddepuis les événements • sinds de oorlogm2) belevenis, voorval -
4 attendre famille
attendre famillegezinsuitbreiding verwachten, in verwachting zijn -
5 attendre un enfant
attendre un enfant -
6 attendre un heureux événement
attendre un heureux événementDictionnaire français-néerlandais > attendre un heureux événement
-
7 espoir
espoir [espwaar]〈m.〉♦voorbeelden:faire l'espoir de son pays • de hoop van zijn land zijndans l'espoir de votre réponse • in afwachting van uw antwoord→ viemhoop, verwachting -
8 espérance
espérance [espeerãs]〈v.〉♦voorbeelden:1 espérance de vie • levensverwachting, gemiddelde levensduuravoir des espérances • een erfenis te wachten hebbendonner des espérances, de grandes espérances • veelbelovend zijntrahir les espérances de qn. • niet aan iemands verwachtingen beantwoordenavoir en espérance • in het vooruitzicht hebbenfhoop, verwachting
См. также в других словарях:
Kathleen Aerts — bei einem Auftritt mit der Ketnetband … Deutsch Wikipedia